Historische verhalen voor alle leeftijden. Alle.
Mayke en Filip ontmoeten elkaar op een Dillenburgse bruiloft in 1567 en vanaf dat moment zijn hun levens met elkaar verbonden. Willem van Oranje is dan nog een van de voornaamste edelen van de Nederlanden en Mayke lijkt in Brussel een gouden toekomst tegemoet te gaan. Vier maanden later echter moet de familie de Nederlanden halsoverkop verlaten. De Nassause Dillenburg verandert niet alleen in een toevluchtsoord voor talloze wanhopige vluchtelingen maar wordt ook een broedplaats voor een opstand in een wereld van politieke samenzweringen, intriges en plannen voor leger, bestuur en volk.
Wat bezielde een jonge graaf uit Hohenlohe om zich met de hopeloze strijd van een verbannen Nederlandse prins in te laten? Historische bronnen zwijgen in alle talen, maar de loop van de geschiedenis biedt het antwoord: liefde voerde Filip naar de Nederlanden, waar hij als graaf Hollock een belangrijke maar vrijwel vergeten rol heeft vervuld bij de bevrijding van de Nederlanden.
NBD Biblion
TW
Zie nog meer >> voor details, achtergronden en wetenswaardigheden rond Opstand
Maar Elsken, zijn vrouw, houdt het hoofd koel. Zij hoeft geen duur avondtoilet, zij gaat gewoon in haar ‘goeie goed’. Haar houding vervult hem met trots. Maar beseft Elsken wel hoe vilein dames kunnen zijn?
Het korte verhaal Terug op ’t Halfvasten is speciaal geschreven voor het festival Ode aan ’t Halfvasten, dat in september 2014 werd georganiseerd als afscheid van de monumentale IJsselhoeve ’t Halfvasten, die in opdracht van Rijkswaterstaat plaats moest maken voor Ruimte voor de Rivier. De bibliofiele uitgave is verzorgd door Uitgeverij de Geiten Pers.
Hendrik probeert zijn verleden te vergeten en als stalknecht op kasteel Coldenhove een nieuw bestaan op te bouwen. Appel, het paard van jonkvrouw Marga, is zijn favoriet. Het leven op het kasteel bevalt Hendrik wel. Maar net als hij denkt weer gelukkig te worden, zet Marga alles op het spel.
Ontvoerd neemt je mee naar de winter van 1641-1642 en vertelt de waargebeurde geschiedenis van een verboden vriendschap die wel verkeerd moet aflopen. Tenzij er een wonder gebeurt... .
Marjo op Leestafel.info
'Laat nooit weten wie je echt bent. Hou dat geheim tot het allerlaatste moment. Pas als je Lodewijk het zwaard op de keel zet, pas als je zeker weet dat hij door jouw hand zal vallen, dan zeg je wie je bent!'
Tjerk, de bastaardzoon van keizer Karel, wordt eropuit gestuurd met een gevaarlijke opdracht. Op zijn tocht komt hij steeds meer te weten over zijn vader, de grote keizer, die hij nooit persoonlijk heeft gekend. Zijn speurtocht en zijn lotgevallen voeren hem langs een pad dat hem gevaarlijk dicht bij de waarheid brengt. Té dichtbij.
Bas Maliepaard, Trouw
Christa Martens, boekverkoper Maarssen
J/Mouders
De Thea Beckmanprijs is een prijs die jaarlijks door een vakjury wordt toegekend voor het beste historische jeugdboek, het ene jaar voor boeken voor jongere lezers, het andere voor 12+ boeken. In 2013 waren de 12-plussers aan de beurt.
De jury onder voorzitterschap van Hubert Slings schreef over het bekroonde boek De keerzijde van de keizer onder andere:
Jury Thea Beckmanprijs 2013
De prijs is uitgereikt op 21 september 2013 in het Archeon.
Intussen heerst zijn jongere broer en aartsvijand Eduard over het hertogdom, gesteund door de machtigste edelen en een goed gedrild leger. Alles gaat hem voor de wind, militair en in de politiek. Zijn macht blijft groeien. Tot Eduard zijn oog laat vallen op de beeldschone Cunera met haar koperrode haar. De jacht kan beginnen, maar wie is de jager en wie de prooi?
Een meeslepend verhaal over de ontknoping van een historische broedertwist en de strijd om de liefde van een adembenemend mooie vrouw.
Met een imposant leger trekt hij op tegen de Friezen, maar wordt jammerlijk verslagen. Tot overmaat van ramp komt het volk in opstand en niets lijkt nog zeker.
Dan komt het keerpunt. Van hertog Jan van Brabant leert hij dat ridderlijkheid iets is voor je vrije tijd. Regeren is als schaken: je moet slimmer zijn dan anderen en altijd drie zetten vooruit denken. Floris neemt zijn raad ter harte, maar overziet hij echt het hele speelveld? Ziet hij niets over het hoofd? Kan hij wel tijd nemen voor de valkenjacht, voor zijn vrouw, zijn kinderen, zijn vriendin? En bovenal: kan hij zijn eigen edelen wel vertrouwen?
Wanneer Floris na een slepende oorlog in Zeeland eindelijk vrede weet te sluiten, keren zijn edelen zich tegen hem. Gijsbrecht van Amstel en zijn vrienden smeden een complot en alles loopt verschrikkelijk uit de hand.
Een historisch relaas over Floris V van Holland, een hoofse graaf die zijn tijd vooruit was, maar bleef steken in een wereld van eer, wraak en verraad.
Met illustraties van Fiel van der Veen
Bas Maliepaard in Trouw
Jan Willem is dertien jaar wanneer hij besluit dat hij echt geen horlogemaker wil worden. Het soldatenleven spreekt hem meer aan. Samen met zijn vader, zijn vriend Loek, de wasvrouw Marieke en dokter Godefroy trekt hij door Europa, in het kielzog van keizer Napoleon.
Maar wat heeft een Hollandse soldaat te zoeken in Oostenrijk, of in Pruisen? Jan Willem krijgt het pas echt moeilijk als een Pruisische vriendin de twijfel aanwakkert.
Dan gebeurt er iets wat zijn leven voor altijd zal veranderen: Napoleon trekt ten strijde tegen Rusland en een vreselijke veldtocht vol ontberingen volgt.
Met illustraties van Martijn Steinz
‘Weet Willem dat je hier bent?’ vroeg Anna.
‘Nee, moeder, hij is te velde.’
‘Ha, het zal ook niet!’ riep het Serpent uit terwijl ze haar hand boos uit die van Mayke losmaakte. ‘Weer bezig met die waardeloze oorlog van hem!’
‘Maurits mist u, moeder’, zei Mayke. ‘Daarom ben ik hier. Tenminste, ik denk dat dat het is. Hij is koppig en opstandig.’
‘Wat wil je met zo’n vader’, zei Anna luid, terwijl ze naar het gemak in de hoek van de kamer liep. ‘Kijkt hij ooit naar zijn zoon om?’
Mayke dacht aan haar vader, hoe hij telkens als hij maar even tijd had de kinderkamer binnenliep. Hoe hij Maurits voor zich in het zadel hees, wanneer hij uit rijden ging.
‘Zeker wel’, zei ze. ‘Vader houdt van hem!’ Maar tegelijkertijd besefte ze dat Maurits nauwelijks wist dat hij een vader had.
‘Je vader is een egoïst’, zei stiefmama. Intussen trok ze haar rokken op en ging zitten. Haar water klaterde omlaag. ‘Hij denkt alleen aan zichzelf. Kijk naar mij!
Hij laat zijn arme vrouw, de moeder van zijn kinderen, eenzaam wegrotten in een vervallen toren. Ik heb het altijd gezegd, Mayke: hij is een verrader.’
Godfried kwam binnen met een kan en twee bekers en zwijgend schonk hij de bekers vol. ‘Jungfrau,’ zei hij vervolgens zachtjes tegen Mayke, ‘u weet dat mevrouw van Saksen
geen wijn mag van haar lijfarts?’
‘Lijfarts?’ snoof stiefmama. Ze was klaar en schikte haar rokken. ‘Noem jij die kwakzalver een lijfarts? Zie je hoe ik eruitzie, Mayke? Ik word langzaam vergiftigd.
Daar is het om begonnen. Mijn hals zet op totdat ik geen lucht meer krijg.’
‘Mevrouw is ziek’, hield Godfried vol. ‘Ze wordt verzorgd.’
Mayke begon het gevoel te krijgen dat haar bezoek nergens toe zou leiden. Ze nam een slok van haar wijn. ‘Niemand wil u vergiftigen, moeder’, zei ze vermoeid.
‘Iedereen wil dat u gezond blijft.’
‘Laat me niet lachen!’ zei Anna en ze zette de beker aan haar mond.
(Opstand, p. 245)
‘En wat vindt u?’ vroeg zijn tafeldame.
Hij was overrompeld.
‘Van onze jonge koningin?’ vroeg ze, toen ze zijn verwarring bemerkte.
Gelukkig, koningin Wilhelmina was vertrouwd terrein. ‘Een jonge vorstin die de natie verenigt’,
zei Evert oprecht. ‘Wat willen wij nog meer!’
‘En vindt u haar niet beeldschoon’, riep de juffrouw uit. ‘Ik heb haar gezien in Den Haag en werkelijk, ze is een plaatje!’
Zo had Evert nog niet naar zijn vorstin gekeken.
‘Bijna zo schoon als u’, sprak de heer rechts van haar, waarop de juffrouw bloosde. Natuurlijk, zoiets zegt een heer op zo’n moment,
maar Evert kon zich daar nooit toe zetten. Het kwam niet eens bij hem op. Even dreigde hij in somber gepeins te verzinken: hij verbaasde
zich keer op keer over de ledigheid van het bestaan, over de holle frivoliteit van de gegoede klasse. Zou zijn concurrent één zinvolle idee
koesteren, één gedachte die het dagelijkse ontsteeg?
Hijzelf liep ervan over, althans zo klaagde de vrouw. ‘Eén stap tegelijk, Alderkamp’, zei ze altijd. ‘Keulen en Aken zijn ook niet op één dag gebouwd.’
Ze had gelijk, hij was veel te ongeduldig. Hij had immers al zoveel bereikt: zijn huis genoot aanzien in de wijde omtrek. Hij had drie flinke kinderen.
Zijn roodbonte vee werd geroemd om de hoge kwaliteit van het vlees. En hij was lid van de gemeenteraad. Kortom, hij mocht zijn zegeningen tellen.
Maar toch: veel was nog niet verwezenlijkt. Eigenlijk paste de naam van zijn hoeve hem wonderwel: ‘t Halfvasten, halverwege, om de moed niet te verliezen.
Hij was er nog lang niet.
(Terug op ’t Halfvasten, p. 12-13)
Maar net op het moment dat ze de schrijfpen op de lessenaar legt, horen ze het geluid van
een troep paarden in galop. Honden blaffen, mannen schreeuwen.
‘Bukken, op de grond!’ sist Hendrik.
Hij trekt haar ruw naar beneden en drukt haar tegen
de muur, onder de raampjes. Buiten houden de paarden halt.
‘Waarheen, heer Rudolf?’ roept een mannenstem.
Dan klinkt er gesnuif. Een hond snuffelt bij de deur. Marga kan zijn neus bijna zien.
Ze doet haar mond open om te gillen, maar dan voelt ze Hendriks handen om haar gezicht.
Ze kijkt recht in zijn ogen. Stil, zeggen die, houd je stil, muisstil!
Ze houdt haar adem in.
‘Terug naar het bos!’ roept iemand. De jachthoorn schalt. De hond bij de deur piept,
maar dan loopt hij weg, achter de paarden en de meute aan.
Het geroffel van de paardenhoeven sterft weg.
Hendrik laat haar los. ‘Dat scheelde een haar’, zegt hij.
(Ontvoerd, p. 124)
‘Wat een klinkklare onzin’, riep Einhard uit. ‘Wat een vrouwenpraat!
Desiderata is gewoon samen met haar moeder in een Bourgondisch klooster verdwenen.
En keizer Karel, God hebbe zijn ziel, is altijd de vroomste man geweest die er op
aarde rondliep. Dat had helemaal niets met Adelheid te maken.’ Einhard zocht naar
woorden. ‘Zo kan ik wel aan de gang blijven. De Hoornblazer? Nooit van gehoord!
Bertrada die bij een molenaar de wol spon? Nonsens! Elegast die de taal van de
dieren verstond?’
‘Verstaat’, zei ik droog. ‘Hertog Elegast leeft namelijk nog. We kunnen het aan
hem vragen.’
‘Tsss’, deed Einhard terwijl hij mijn aantekeningen nog eens bekeek.
‘Elegast schijnt bij Paderborn te wonen’, zei ik. ‘Hij geldt als een expert op
het gebied van de Saksische oorlogen.’
‘En nu stel je voor om je oor bij hem te luisteren te leggen’, zei mijn meester.
‘Inderdaad’, zei ik zo neutraal mogelijk. Het leek me verstandiger niet te zeggen
dat Berthe mij had aangeraden naar Elegast te gaan.
‘Mmm’, zei Einhard. ‘Elegast is niet onomstreden.’
(De keerzijde van de keizer, p. 136)
Vanmorgen waren ze er al vroeg, nog voordat het licht door het venster viel. Reinouds
ogen hadden moeten wennen aan het licht van de toortsen. Twee kerels waren zijn
wateremmer komen verversen en daarna was Klaar er weer. Hij had al zo lang geen
vrouw gezien dat zij in zijn ogen een wonder van schoonheid was. Hij zag niet
dat ze een tand miste en dat ze een pukkel op haar linkerwang had. Hij zag alleen
haar ogen, die hem vriendelijk aankeken.
‘Zo, heer,’ zei ze kordaat, ‘laat ik u even overeind helpen, dan kan ik u wassen.’
Ze had een houten emmer bij zich met water en azijn. Ze sopte er een doek in en
dweilde zijn gezicht alsof het een tafelblad was. Reinoud zat te tollen op zijn matras,
maar toch genoot hij van het water in zijn gezicht.
Hij probeerde niet te denken aan wat er komen ging, want zo’n wasbeurt had
natuurlijk een reden.
‘Zo, klaar’, zei Klaar. Daarom noemde hij haar Klaar, omdat ze altijd ‘klaar’ zei.
(De laatste pijl, p.24)
Beatrijs draaide zich om in haar slaap. Hij voelde het warme lichaam dat tegen
hem aan lag en bedaarde. Even voelde hij zich zelfs gelukkig. Oergelukkig. Dat
gevoel had hij in jaren niet gehad. Het was een gevoel van lang geleden. Een
gevoel van vóór de tijd aan het hof, vóór hij officieel graaf werd, dus vóór
zijn twaalfde. Toen er nog geen edelen waren die zich dagelijks met hem bemoeiden.
Geen smoezende Van Teilingen, geen boerende Van Amstel. Het oergeluk hoorde bij
zeewind, bij het vrolijke gelach buiten Voorne waar hij opgroeide, bij de meeuwen
die hoog boven je hun kreten slaakten, het hoorde bij winteravonden in de grote
hal, wanneer meester Jacob een verhaal voordroeg, het hoorde bij het geblaf van
een meute jachthonden, bij de geur van een vroege lentemorgen. Het was er altijd
als hij bij tante Aleide en zijn neven en nichten of bij Albrecht thuis was.
Opeens wist Floris het: het was het geluk van een gezin, van een nest, van een
familie. Eén grote familie.
Die zou hij nu zelf krijgen. Hij zou nooit meer alleen zijn.
(Floris, p. 15-16)
'Daar is-ie dan,' zei Jan Willem. Eindelijk kwam er een beetje beweging in. Nog
steeds bleven er wagens in de modderige sneeuw steken. Maar iedereen ging haastig
verder. Even zuidelijker waren door Hollandse pontonniers twee nieuwe bruggen
geslagen. Twee bruggen voor een paar honderdduizend mannen, vrouwen, kinderen,
paarden... Traag trok de stoet voorbij de heuvel vanwaar Napoleon de menigte
gadesloeg. Zelfs in de schemering stak z'n silhouet scherp af tegen de donkere
hemel.
'Wat zou er nu door die man heengaan?' vroeg Loek.
'Wie zal 't zeggen? Hij heeft niet veel om trots op te zijn,' zei Jan Willem. Hij kon
het rustig zeggen, Stok was toch in geen velden of wegen te bekennen.
De keizer bereed zoals altijd een Arabische schimmel. Hij zat diep weggedoken
in een grijze jas met een grote zwarte bontkraag. Zijn steek had hij ver over
zijn ogen getrokken.
'Zelfs keizers kunnen het koud hebben,' merkte Loek op.
(Het land van de leeuw, p. 249)