Historische verhalen voor alle leeftijden. Alle.
Vrije val is een bewerking van de Brabantse Marialegende Beatrijs. Deze legende is overgeleverd in een rijk handschrift uit 1374. Daarin staan veel meer godsdienstig getinte verhalen en verhandelingen. Het boek was waarschijnlijk bedoeld voor adellijke kinderen, misschien wel voor meisjes van een deftige kloosterschool. De legende over Beatrijs komt al eerder voor in een Latijns handschrift uit 1230, geschreven door Caesarius, de prior van het klooster in Heisterbach (Duitsland).
De legende behandelt vooral het begin van het verhaal (tot Beatrijs met haar vriend in zijn jachtslot aankomt) en het einde (vanaf het moment dat zij in het dorp bij het klooster terugkeert en bij een weduwe onderdak vindt). De tussenliggende gebeurtenissen worden heel kort aangestipt. Het belangrijkste is dat Beatrijs met haar zoontjes in de steek wordt gelaten, prostituee wordt en toch Maria trouw blijft.
Het middendeel van het verhaal heb ik als het ware ingevuld. Wat overkwam Beatrijs precies in die zeven mooie en zeven slechte jaren die zij buiten het klooster doorbrengt? We weten uit de oorspronkelijke tekst dat uit de verhouding met haar vriend twee zoontjes worden geboren. We weten ook dat de armoede een wig drijft tussen Beatrijs en haar geliefde en dat hij er dan de brui aan geeft.
Tegenwoordig interpreteert men de geschiedenis van Beatrijs wel als een soort loverboy-story tegen een middeleeuws decor. Maar daarmee doen we Beatrijs’ vriend geen recht. Voor een middeleeuwse edelman was eer een belangrijk begrip. Bij die eer hoorde dat hij kon leven als een edelman. Dat betekende dat hij van de opbrengst van zijn goed moest kunnen bestaan. Werken was voor de adel uit den boze. Een edelman werkte niet, hij heerste en diende slechts zijn koning en vaderland. De vriend van Beatrijs was een edelman in hart en nieren. Natuurlijk liet ook hij zich leiden door de minne, de middeleeuwse hoofse liefde, net als Beatrijs. Die minne werd voorgesteld als een kracht waaraan niemand weerstand kon bieden. Het voorbeeld in kwesties van het hart was natuurlijk de liefde tussen Lancelot en Gwinnevere. Zij hadden de spelregels zo’n beetje gemaakt. Beatrijs en haar vriend volgden dit hoofse voorbeeld. Maar toen het geld op was en de armoede aan de deur klopte, was voor Beatrijs’ vriend zijn eer als edelman in het geding. Moest hij gaan werken voor de kost? Dat was ondenkbaar en om zijn eer te redden nam hij de benen.
In de oorspronkelijke tekst gingen Beatrijs en haar vriend in de stad wonen. De stad was in de middeleeuwen voor edellieden de plek om te verdwijnen, terwijl we nu juist naar de stad trekken om roem en bekendheid te zoeken. Toen ik dit verhaal schreef heb ik ervoor gekozen Beatrijs en haar Berend een eigen wereld te geven, ver van de bewoonde wereld. Een jachtslot was in mijn ogen de ideale, besloten plek waar zij hun geluk zouden kunnen vinden.
De belevenissen van de Beatrijs in Vrije val zijn een schildering van de maatschappelijke val die een ongetrouwde edelvrouw met twee kinderen onvermijdelijk doormaakt. Haar angst voor de straf in het hiernamaals was voor een middeleeuwer heel reëel. Helse pijnen werden letterlijk genomen. Ook schreef men God (en de duivel) krachten toe, die ons nu misschien wat onwaarschijnlijk voorkomen. Ik heb Beatrijs’ angst vertaald in een terugkerende nachtmerrie, in de hoop dat die haar angst voor lezers van nu invoelbaar maakt.
De Beatrijs in ons verhaal maakt een pestepidemie mee. De eerste grote pestepidemie woedde in Europa rond 1350. Omdat de Beatrijslegende rond 1375 is geschreven, zou de pestepidemie historisch mooi in het verhaal passen.
Eén ding past op het eerste gezicht minder goed. Onze Beatrijs krabbelt een paar dichtregels in de kantlijn die de vertaling zijn van een van de oudste Nederlandse (Vlaamse) regels die bewaard zijn gebleven:
Letterlijk betekent dat: 'Hebben/zijn alle vogels nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten we nu op?' Een monnik of een non schreef ze rond het jaar 1120 op het schutblad van een Latijns handschrift. De Beatrijs uit 1350 kan nooit de schrijfster zijn van die alleroudste Nederlandse regeltjes. Omdat ze echter zo mooi in het verhaal passen, heb ik het niet kunnen laten ze door Beatrijs te laten opschrijven. Ze zou immers het liedje uit 1120 best gekend kunnen hebben, want liedjes leiden een heel lang leven.
Tot slot de kwestie Beatrijs-Beatries:
Wetenschappers gaan ervan uit dat de ‘ij’ in het Middeleeuwse Nederlands werd uitgesproken als een ‘ie’. ‘Beatrijs’ werd dus uitgesproken als ‘Beatries’. Waarschijnlijk is ‘Beatrijs’ oorspronkelijk een Nederlandse spelwijze van het Franse ‘Beatrice’, een populaire naam onder de Franstalige Europese adel. Als we nu ‘Beatrice’ zouden vernederlandsen, zou het eigenlijk ‘Beatries’ moeten worden.
In de eerste editie van Vrije val heb ik voor ‘Beatries’ gekozen om zo aan te sluiten bij de gangbare opvatting over de middeleeuwse uitspraak van ‘Beatrijs’. Er is echter een schare moderne Beatrijs-bewonderaars ontstaan, die moderne bewerkingen of vertalingen (bijvoorbeeld van P.C. Boutens en van Willem Wilmink) kennen, beide met een ‘ij’. De ‘ij’-uitspraak is daardoor ingeburgerd geraakt. Daarom heb ik er in de tweede editie van Vrije val voor gekozen ‘Beatries’ weer ‘Beatrijs’ te noemen.
Agave Kruijssen
Ik ontmoette mevrouw Kruijssen vlak bij het bos van Beatries. De knisperende bladeren en de kale bomen deden me denken aan een Beatries die misschien wel hier haar toevlucht had gezocht. Tijdens ons gesprek zou mevrouw Kruijssen bevestigen dat haar Beatries inderdaad in deze omgeving leefde. En dat ze in dit bos haar kathedraal vond.
Uit interviews met u komt naar voren dat u het belangrijk vindt dat oude verhalen niet worden vergeten. Vandaar dat u heeft gekozen om (inmiddels al 12) oude verhalen te bewerken. Hierbij heeft u over het algemeen gekozen voor een jeugdig lezerspubliek van 10 tot 12 jaar. Ook ‘Vrije Val’ is bedoeld voor zo’n publiek. Wat waren uw overwegingen om juist voor deze doelgroep te schrijven?
Ja, inderdaad een jeugdig lezerspubliek, hoewel ik wel een beetje ben opgeschoven, van 11 naar 11 plus, maar Vrije Val was nog erg op de bovenbouw van het basisonderwijs (laatste twee jaren van het primaire onderwijs in Nederland) gericht. Dat kwam doordat er een concrete aanleiding voor was. Ik werd uitgenodigd door Kunst Centraal in Utrecht, een provinciale stichting die zich bezig houdt met educatie en kunst. Ze maken bijvoorbeeld projecten voor basisscholen over literatuur en geschiedenis. En in het kader van zo’n project werd ik gevraagd of ik mee zou willen doen in de gemeente De Bilt. Het gegeven was dat De Bilt is ontstaan rond een klooster dat daar in het begin van de twaalfde eeuw is gesticht. Het was natuurlijk erg leuk dat ik daarvoor werd uitgenodigd, maar ik had alleen maar ridderboeken geschreven. Ik had helemaal geen kloosterboek. Toen heb ik eigenlijk heel snel besloten dat ik een bewerking van de Beatrijs zou maken. Ik moet zeggen dat ik met die gedachte al een hele tijd bezig was, dus het kwam ook niet helemaal uit de lucht vallen. Maar kennelijk moest daar een aanleiding voor komen. En dat was dus het project in de twee hoogste klassen van de basisschool. Daarmee was meteen mijn doelgroep bekend. Het moest begrijpelijk en invoelbaar zijn voor lezers van deze leeftijd en ik denk ook dat het niet zo’n heel groot probleem is, althans voor meisjes; Beatries is een meisje, dus ze spreekt meisjes eerder aan dan jongens, denk ik. Meisjes zijn heel jong volwassen tegenwoordig, ze houden zich heel snel bezig met allerlei liefdeszaken, liefdesperikelen, ze kijken soaps, noem maar op. Ik dacht dat het best wel kon.
Denkt u dat het gevaar bestaat dat lezers die bewerkingen hebben gelezen van oude teksten, misschien niet meer in aanraking komen met de originele teksten?
Die kans bestaat natuurlijk, maar dan heb ik altijd nog liever de bewerking dan helemaal niet. Het kan overigens ook anders werken, het kan ook zijn dat de bewerking nieuwsgierig maakt naar het origineel. Dat hoop ik ook te stimuleren door altijd achterin mijn bewerkingen een verantwoording te doen. In andere latere bewerkingen heb ik ook een tekstfragment met een vertaling ernaast, zodat de lezers zien wat het verschil is, hoe taal er toen uit zag. En dat je Middelnederlands een stuk begrijpelijker kunt maken door het hardop voor te lezen, dan is het net dialect, vooral in plattelandsgebieden spreekt dat aan. Ik probeer het meer zo te zien dat het een deurtje openzet naar eerdere bewerkingen, en dat zeg ik met opzet, omdat die versie uit omstreeks 1350 ook een bewerking was. Je hebt verhaalstof en je legt het vast. Met name in de middeleeuwen werkte het natuurlijk zo. We hebben tegenwoordig dat romantische beeld van scheppende schrijver en niet de schrijver als vertolker, als verteller. Verhaalstof was er gewoon en die werd verteld. Dat het daarbij werd ‘vastgelegd’, de vertelling, dat is een tweede. Een schrijver was meer een vertolker en zo zie ik mezelf ook als ik een bewerking maak. Men zegt wel dat ik er niet zo bescheiden over moet doen, maar zo zie ik dat toch wel. Er is een immense cultuur, een immense verteltraditie en daar put ik uit, ik ga natuurlijk niet doen alsof ik dat allemaal loop te verzinnen. Dus: dat is mijn stof en ik probeer daar iets van te maken voor een publiek dat nu leeft en dat is een ander publiek dan in 1350… en daarom wijken mijn boeken af.
In haar proefschrift ‘Meesterwerken met ezelsoren’ bespreekt Sanne Parlevliet de verschillende connotaties aangaande bewerking/adaptatie, als ook vertaling. Welke kijk hebt u op uw manier van werken? Wat maakt dat u duidelijk over een bewerking spreekt en niet over een vertaling?
Ter voorbereiding van ons gesprek heb ik de oorspronkelijke tekst en mijn tekst nog even allebei gelezen en dan zie je dat het wel met elkaar te maken heeft, maar dat de accenten duidelijk zijn verschoven. Ik ga altijd uit van mijn publiek in dit verband. Wat zou mij als jongetje of meisje van een jaar of elf interesseren als ik zo’n verhaal zou voorgeschoteld krijgen. Om te beginnen zou ik me afvragen waarom Beatries wegloopt, verder zou ik me bezig houden met wat er gebeurt in die zeven mooie jaren en in die zeven slechte jaren. En ja, dat gedoe over boetedoening en biechten, dat is iets wat natuurlijk in het oorspronkelijke verhaal heel belangrijk is, daar draait het om, maar dat spreekt nu natuurlijk niet zo heel erg aan, zeker niet in protestante kringen, en ik moest met alle gezindten een beetje rekening houden. Ik vond het wel belangrijk om duidelijk te maken hoe een middeleeuwer dacht over zonde en wat hem dan boven het hoofd hing, de angst die hij doormaakt en ook wat hij er aan kon doen. Dat is iets wat protestanten volkomen vreemd is, je kunt er nu eenmaal weinig aan doen.
Maar katholieken bieden zo’n leuke uitweg en dat moet je wel uitleggen, zonder het er al te dik bovenop te leggen. Dat kun je doen door het accent te verleggen. Dus het wordt nu een spannend verhaal… tenminste, dat hoop ik, van een meisje dat wegloopt, en eigenlijk, als we het modern formuleren, in handen van een loverboy valt die haar in de steek laat. Vervolgens moet ze zich in een middeleeuwse wereld zien te redden. Ik wilde laten zien wat dat betekende voor een vrouw. Verder heb ik het verhaal proberen te plaatsen in een concrete context, geografisch en in tijd, zodat het voor kinderen grijpbaar wordt. Het is geschreven rond het midden van de veertiende eeuw, de eerste pestepidemieën speelden toen, dus het is aardig om dat dan ook te verwerken. Ik vind dit boek een bewerking. Het is vanuit de lezer geschreven, overigens zonder dat ik echt door de knieën ga. Ik probeer niet zo op de hurken te gaan dat ik alles weglaat wat ik moeilijk vind. Ik probeer wel degelijk een brug te slaan. Ik vind het heel belangrijk dat kinderen moeite doen om bruggen over te gaan, maar ik bouw die brug wel. De brug naar de tijdsperiode en de gedachtewereld. Beatries wordt geen meisje uit de 21e eeuw.
Hoe vrij mag een bewerking zijn? Bijvoorbeeld, in de originele tekst van de Beatrijs, gaat Beatrijs naar een stad. Beatries gaat naar een eenzaam jachtslot. Ook het bos, en een Beatries die ook in die zeven gelukkige jaren met Maria spreekt. Kunt u daar iets over zeggen?
Ik denk dat een bewerking heel vrij mag zijn, zolang het gedachtegoed dat er achter zit maar overkomt. Wat het eenzame jachtslot betreft: ik dacht… door weg te lopen stelt Beatries zich buiten de maatschappij. En buiten de maatschappij, dat betekende in de middeleeuwen, buiten de bewoonde wereld. Dus het bos is dé plaats om naar toe te vluchten als je niet gezien wilt worden. Inderdaad wordt in de legende gesuggereerd dat ze in een stad leeft, maar het had ook een dorp kunnen zijn. Het komt erop neer dat Beatries en haar vriend net doen alsof ze man en vrouw zijn. Dat is het punt. Ze stellen zich buiten de orde en dat is voor mij de wildernis.
Ik wijk bijvoorbeeld ook af van het oorspronkelijke verhaal met de persoon Beatrijs; in het origineel is Beatrijs een voortreffelijke jonkvrouw, mooi, en heel hoog opgeleid. Ik ben daar een beetje van afgeweken, want mijn Beatries wordt op zichzelf teruggeworpen in haar bos. Dan is ze soms niet zo voortreffelijk meer. Als er dan een wereldse jonkvrouw op bezoek komt, kan ze daar niet tegen op. Met zand onder haar nagels zit ze verborgen op zolder. Uiteindelijk maakt dat het wel realistischer. Verder staat er ergens in de oorspronkelijke tekst dat Beatrijs altijd haar gebeden blijft zeggen. Daarom laat ik Beatries ook tot Maria bidden tijdens de goede jaren.
Het visioen van de man met het dode kind wordt in de oorspronkelijke tekst aan het einde vermeld. U begint ermee. Kunt u vertellen waarom u daarvoor heeft gekozen?
Het visioen met het dode kindje vond ik heel aangrijpend. En als er nou een beeld is dat kinderen aanspreekt, dan is het dat. En juist door dat visioen wist ik meteen dat ik het zou omgooien. Ik dacht, daar begin ik mee. Ook dat beeld van die wanhopige vrouw: de vraag wat er dan gebeurd is, dringt zich meteen op. Je bent gewoon dankbaar dat de verhaalstof zich op zo’n mooie manier aanbiedt.
In hoeverre documenteert u zich nog verder als u een Middelnederlandse tekst bewerkt? Ik refereer aan Peter van Gestel (voor zijn Mariken), die het niet doet, Anne Provoost daarentegen wel.
Ik doe zo verschrikkelijk veel met de middeleeuwen dat ik niet kan zeggen dat ik concreet voor Vrije Val dit en dat heb gedaan. Je leert al doende ontzettend veel. Allerlei beelden in films zijn verkeerd: die fakkels bijvoorbeeld, dat klopt niet. De middeleeuwers hadden kleine olielampjes. Dat zijn dingen die je gaandeweg leert. Iedere keer wordt het weer authentieker, beter. En vaak hoef je niet eens zo concreet te zijn, je kunt veel suggereren. Er zijn ook dingen die eeuwig hun waarde hebben: de natuur werd in de middeleeuwen anders beleefd, maar die was er wel. Die kun je gewoon beschrijven, dat maakt het verhaal ook tastbaarder.
Hoe kiest u een bepaalde stijl, is stijl überhaupt vrijelijk te kiezen bij het bewerken van een oud verhaal?
Ik denk dat het heel persoonlijk is. Het komt uit je eigen vingers, uit je eigen geest… hoe je dingen zelf verwoordt. Ik denk dat je voor kinderen, jonge lezers, korte aansprekende beelden moet gebruiken, dat je er niet al te veel omheen moet doen. Het laat-romantisch taalgebruik bijvoorbeeld, vind ik minder geschikt, romantiek en middeleeuwen staan wat mij betreft haaks op elkaar. Romantiek is een heel individuele beleving en beweging en dat collectieve, dat elkaar altijd maar willen blijven verstaan, dat is typisch Middelnederlands, middeleeuws. Er waren duidelijke afspraken over de beeldtaal, over wat je wel vertelde en wat niet en over hoe iemand eruitzag, of hij mooi was of juist lelijk, en over hoe de natuur eruit zag. Het was een teken van eruditie als je die voorbeelden volgde. Ik probeer, hoewel ik gewoon een 20ste-eeuwer ben, me aan te sluiten bij die traditie. Je kunt heel mooi schrijven, de middeleeuwers waren ook heel poëtisch, maar je moet altijd zorgen dat je publiek het nog wel begrijpt en dat het ook doorverteld kan worden. Verder, dat Vrije val een ik-verhaal werd, ligt voor de hand vanwege de biecht. Dat is in al mijn andere boeken niet het geval, die zijn in de derde persoon en in de tegenwoordige tijd, behalve in Afscheid van Arthur, daar vertelt Lancelot zijn levensverhaal. Je probeert zo in de huid te kruipen van die ik-persoon, dat de woorden die eruit komen inderdaad ook plausibel zijn, en echt uit de mond van bijvoorbeeld Beatries hadden kunnen komen. Daarmee beperk je je stijl ook.
Beatries wordt / werd voornamelijk door meisjes rond de leeftijd van 11 jaar gelezen. U hebt al gezegd, dat u bepaalde zaken met betrekking tot verliefdheid en erotiek niet uit de weg hebt willen gaan. Kunt u nog nader hierop ingaan?
Beatries zegt bijvoorbeeld: ‘Toen zondigde ik al’, over de tijd dat ze in het klooster woont en dan ’s nachts in bed ligt en van liefde niet kan slapen. Ik hoef het er verder niet over te hebben wat er dan gebeurt. Ik bedoel, de goede verstaander leest wat er dan gebeurt. Ik vind dat dat voor kinderen van 10 - 11 jaar niet expliciet gemaakt hoeft te worden. Naast deze afweging is het is ook een keuze die je maakt. Ik heb de keus gemaakt om niet expliciet te zijn omdat ik vond dat het in de Beatrijs om de zondebeleving gaat en niet om de zonde zelf.
De associatie brandlucht met hel en zonde is een metafoor. Het bos is een kathedraal. Zijn er nog meer metaforen aan te wijzen?
Later wordt het bos wel vijandig natuurlijk. Vallen staat voor de zondeval. De Veluwse woestenij waar Beatries doorheen trekt, staat voor het ware leven: het moet eerst erger worden voordat het beter wordt.
Karin Terpstra
najaar 2011