Historische verhalen voor alle leeftijden. Alle.
Dit vrolijke prentenboekje voor jongere kinderen is geïllustreerd door Typex.
Het boekje vertelt in eenvoudige bewoordingen het bekende verhaal over het hondje van prins Willem van Oranje dat ooit het leven van zijn baasje redde.
Op zijn twaalfde moet hij net als alle andere weesjongens het leger van Napoleon in. Maar eerst wil hij weten wie zijn ouders zijn! Zijn vriendin Cato helpt hem. Misschien weet de rivierheks raad, maar iedereen is bang voor haar. Ze woont helemaal alleen in Huis Hell. Niemand druft daar naar binnen. Maar Eugie en Cato moeten wel...
Uitgekomen in de populaire Geheim-reeks
Met illustraties van Saskia Halfmouw
De pastoor moest weg die avond. Er lag iemand op sterven. Geseke kwam gezellig bij Philo zitten. Een piek fijn blond haar was losgeraakt en piepte onder haar muts uit. ‘Werk je al lang voor de pastoor?' vroeg Philo. Geseke keek hem verbaasd aan. 'Werken?' 'Ja, je werkt toch voor hem?' Ze lachte. Het klonk een beetje hees. 'Nee, hoor,' zei ze. 'Ik ben z’n dochter.' Philo slikte. Natuurlijk, hoe had hij zo onnozel kunnen zijn. Hij was hier niet in de stad. 'Mijn moeder werkte voor hem, maar zij is dood. Overleden toen ik geboren werd.' 'Je lijkt vast op haar,' zei Philo. Weer die lach. 'Je bent mooi, mooi als Maria.' Ze sloeg haar ogen neer. 'Wat ga je morgen schilderen? vroeg ze zachtjes. 'Jou,' fluisterde hij, 'met een blauwe jurk aan.' 'Blauw?' 'Hemelsblauw.'
In 'Een ware held' wordt Grimmar ontvoerd door een bende Saksen en gevangen gezet in de buik van een hoge berg, onder de Erenburg. Daar, in de donkere kerker, zitten ook vier dappere Frankische ridders. Zullen zij ooit nog kunnen ontsnappen? Al hun hoop is gevestigd op Roeland, die in zijn eentje de Saksen, de walgelijke dwergen en de schele reus Fledrik zal moeten verslaan. Gelukkig heeft Grimmar een goed stel Ierse hersens.
Met illustraties van Fiel van der Veen
De Olifant is de hoorn van de griezelige reus Fledrik van Saksen. Als hij op de Olifant blaast, maakt hij zo'n afschuwelijk geluid, dat zijn vijanden van schrik geen voet meer kunnen verzetten. Roeland zweert de Olifant op de reus te veroveren. Wanneer Fledrik vervolgens het Valkhof overvalt, zetten Roeland en zijn ridders de achtervolging in. Natuurlijk moet Grimmar Mankepoot mee, want met zijn slimheid heeft hij de heren al vaker weten te redden. Maar deze keer wordt het extra ingewikkeld: Fledrik heeft namelijk een heel erg mooie bruid.
Met illustraties van Fiel van der Veen
Een verhaal voor kinderen die dromen van kastelen, struikrovers, heldhaftige ruiters, eigenwijze vaders en moeders, en kinderen die uiteindelijk gelijk krijgen.
Als Roderik hem gaat zoeken, beleeft hij veel spannende avonturen. Hij ontmoet de Zwarte Ridders, een slechte koning, rovers... Zou het Roderik lukken om zijn broer te vinden?
Met illustraties van Bert Zeijlstra
'Weet u,' gaat Eugie verder, 'over een paar maanden word ik opgeroepen voor het kinderregiment
van het leger van Napoleon. Dan ga ik hier weg en misschien kom ik wel nooit meer terug.'
Hij kijkt de oude vrouw aan. 'Ik wil het echt weten. U moet wel goed zijn, wat tante Berta
ook over u zegt, want u helpt de arme mensen bij de steenovens.' Hij zucht. 'Als u mij niet
kunt helpen, weet ik het niet meer.'
'In het leger?' vraagt de heks. Ze laat zich in de stoel tegenover Eugie zakken. 'Moet jij het
leger in?' Haar stem klinkt zacht en ze kijkt hem aan met grote, bezorgde ogen. Ze is
opeens een lieve, oude vrouw. Eugie kan zich niet meer voorstellen dat ze kan kijken
als een kwaaie roofvogel. 'Maar je bent toch veel te klein?'
Eugie wordt bijna boos. Hij, te klein? Maar dan beseft hij dat ze het niet zo bedoelt.
'Ik ben al bijna twaalf. Om precies te zijn: elf jaar en tien maanden.'
(Het geheim van de rivierheks, p. 58-59)
Pas toen de zon de rand van de aarde raakte, bereikten we de poort. Vanaf
hier kon je de hele wereld zien. De godganse aardschijf was bedekt met wouden,
eindeloze, groene wouden, met hier en daar een open plek. Ik verbeeldde me
waarachtig dat ik Aken zag en Parijs. Heel in de verte zag ik zelfs de zee.
Alleen Ierland zag ik niet, maar dat kwam door de avondmist.
Het was duidelijk: niemand zou hier ongezien naar binnen komen.
Deuren zwaaiden eerst open, mannen mompelden een groet. Toen dreunden de
deuren achter ons dicht. Grendels als boomstammen werden op hun plaats
geschoven.
Waar bleef mijn Frankische held?
Waarom bevrijdde hij me niet?
Nu was het echt te laat!
Hier stond ik dan: op het hoogste punt van de wereld, maar mijn hart had niet
dieper kunnen zakken. Wat een ellende! Nooit zou ik meer de geur ruiken van
perkament van het fijnste kalfsleer, nooit meer inktvlekken op mijn vingers,
nooit meer in een mooi boek bladeren.
Maar toen werd ik boos op mezelf: Grimmar, dacht ik, Grimmar Mankepoot!
Alles heb je overleefd: kinderziektes, een kort been, woeste zeestormen en
gulzige zeemonsters, steenkoude kloostervloeren, Frankische en Saksische grammatica,
Friese moerassen. Tot slot ben je zelfs gered van de offerboom. En waarvoor? Om
de moed te verliezen? Om medelijden met jezelf te hebben? Nee, Grimmar Mankepoot,
nee! Van nu af ga jij alles, echt alles doen om hier levend uit te komen.
(Razende Roeland. Een ware held, p.37-38)
Alleen Roeland zweeg. Dacht hij wat ik dacht? Had hij de bruid ook herkend?
Roeland gaf een teken en geruisloos stegen de heren weer op. Het was alsof de
paarden begrepen dat ze geen lawaai mochten maken. Ze briesten niet en slopen
over het mos. Het zinde mij helemaal niet, maar de heren besloten de bruid te
volgen. 'Een bruid gaat altijd ergens heen,' zei Elegast zachtjes over zijn
schouder.
Nogal wiedes, dacht ik. Een bruid gaat naar een bruiloft, en een rijke bruid
gaat naar een grote bruiloft op een kasteel of zo. Ik slikte. Juist daarom
volgden de heren haar! Ze zou ons brengen waar we naartoe wilden: naar de burcht
van Fledrik!
En terwijl mijn brave ros achter de heren aanhobbelde, overpeinsde ik wat dit
alles kon betekenen. Alle Saksische meisjes leken een beetje op elkaar: allemaal
waren ze blond en goedlachs. Maar deze was slanker en ranker dan de anderen, bijna
als een Ierse prinses uit een oud liefdeslied. Ze leek als twee druppels water op
het allermooiste Saksische meisje dat de heren en ik ooit hadden gezien.
(Razende Roeland. De Olifant, p.19)